category_news
WBVR-onderzoeker Olga Haenen sluit lange carrière in visziekten af
Olga Haenen werkte meer dan 38 jaar aan diagnostiek van en onderzoek naar ziekten van vissen, schaal- en schelpdieren. Zij deed dit als hoofd van het Nationaal Referentie Laboratorium voor Visziekten bij Wageningen Bioveterinary Research (WBVR, onderdeel van Wageningen University & Research). Tijdens een seminar ter gelegenheid van haar pensionering, blikte Haenen samen met haar onderzoekscollega's terug en vooruit op de ontwikkelingen in het visziektenonderzoek.
Olga Haenen begon 38 jaar geleden als junior onderzoeker op het gebied van visziekten. In die tijd was er nog niet veel informatie over visziekten beschikbaar. Bij WBVR werd een experimenteel aquariumlaboratorium gebouwd. “Een unieke faciliteit in die tijd waarmee we toegepast visziektenonderzoek konden doen”, herinnert Haenen zich. “Ons diagnostisch werk begon met vissen, later kwamen daar ook schelp- en schaaldieren bij.” Rode draden door haar carrière werden paling-, karper- en warmwatervisziekten, met een focus op parasieten, virussen, bacteriën en contactzoönosen.
Invloed
“Ziekteverwekkers kunnen een impact hebben op vissen, schaal- en schelpdieren, maar kunnen ook de mens treffen”, zegt Joke van der Giessen, onderzoeker bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en al lange tijd collega van Haenen. Van der Giessen richtte zich in haar toespraak op zogenoemde zoönotische parasieten die zowel vissen als mensen treffen.
Onderzoek
In haar presentatie gaf Haenen een historisch overzicht van haar carrière. Met haar team stond zij in Lelystad aan de wieg van een aantal opvallende ontdekkingen, waaronder ziektes veroorzaakt door specifieke bacteriën en virussen bij vissoorten. “De communicatie over deze ontdekkingen was niet altijd gemakkelijk. Vooral als je het grote publiek aanspreekt. Je wilt ze niet bang maken om vis te eten. Maar wetenschappelijk publiceerden we veel internationale artikelen over (nieuwe) visziekten”, zegt Haenen.
WBVR is Nationaal Referentielaboratorium (NRL) voor Vis-, Schelp- en Schaaldierziekten voor de Nederlandse en voor de laatste twee diergroepen ook voor de Belgische overheid. Dit werk omvat onderzoeksprojecten in viskweek en wilde vis, en screening van schelpdieren op aangifteplichtige ziekten. De afgelopen jaren heeft Haenen ook tijd en energie gestoken in onderzoek naar insectenziekten, nog een onontgonnen gebied ondanks het feit dat de insectenkweek een snel groeiende sector is. Haenen was van 2018-2022 gasthoogleraar aan de HAS Groene Academie in Den Bosch en werkte aan gezonde, veilige en duurzame insectenkweek voor food en feed.
Haenen is trots op de prestaties die het lab in de loop der jaren heeft bereikt. “Ons kleine lab is uitgegroeid tot een lab van wereldfaam en daarmee had ik een wereldbaan. Mijn werkzaamheden varieerden van werken in het lab tot het adviseren van de FAO en de World Organization of Animal Health. Het was een voorrecht om hier te werken en ik voorzie een grote toekomst voor het lab, mijn collega's en het instituut,” zei Haenen bij de afsluiting van haar laatste presentatie als WBVR-onderzoeker.
Nieuwe technieken
Marc Engelsma volgt Olga Haenen op als hoofd van het Nationaal Referentielaboratorium voor Vis-, Schelp- en Schaaldierziekten. Hij belichtte voorbeelden van ziekten in de drie verschillende secties van het lab: vissen, weekdieren en schaaldieren. Volgens Engelsma heeft technologie de afgelopen jaren veel voordelen gebracht op het gebied van diagnostiek, maar ook voor innovatief onderzoek naar de biologie en preventie van ziekten. Als voorbeeld noemde Engelsma recente ontwikkelingen rond de platte oester, de inheemse oestersoort van Nederland die volledig is overvleugeld door zijn Japanse familielid. Deels is dit te wijten aan het feit dat de Nederlandse platte oester drager is van een parasiet, Bonamia ostreae.
“Het is niet alleen maar slecht nieuws”, zegt Engelsma. “Samen met ons partnerinstituut Wageningen Marine Research en commerciële partners zijn we erin geslaagd om de inheemse Nederlandse oester in gevangenschap te laten voortplanten. Dit stelt ons in staat om een parasietvrije populatie te creëren die we kunnen plaatsen in omgevingen die gunstig zijn voor de oesters.”
Een volgende stap in het onderzoek zou zijn om de aanwezigheid van de Bonamia-parasiet te detecteren op basis van zogenaamd omgevings-DNA. “Als dat mogelijk is, kunnen we de aanwezigheid van de parasiet aantonen op basis van DNA dat hij in het water achterlaat. Diagnostiek op basis van omgevings-DNA voorkomt dat we dieren moeten bemonsteren om de parasieten te controleren.” Ook al is de techniek nog niet succesvol voor Bonamia, heeft Engelsma goede hoop dat hij en zijn team kunnen voortbouwen op de erfenis die Haenen heeft achtergelaten en vooruit kunnen komen in toekomstige ontwikkelingen op het gebied van visziekten.